Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Ziet, zij zijn [11]woudezels in de woestijn; zij gaan uit tot hun werk, makende zich vroeg op ten roof; [12]het vlakke veld is [13]hem tot [14]spijs, [en] den [15]jongeren. 11. Dat is, als woudezels, die onder het wild gedierte zeer wild, ontemmelijk en wreed zijn. Vergelijk Gen.16:12; onder, hfdst.39 vs.8; Jer.2:24; Hos.8:9. 12. Anders, wildernis. 13. Te weten, den boze en geweldige. 14. Hebreeuws, brood. 15. Dat is, zijn kinderen, huisvolk en knechten, die hem in het roven ten dienste staan.